Aargh! Appartementenstress

Als ik nou ’s morgons mijn keukenrolluik openroetsj, sta ik oog in oog met een monsterachtig grote struik. Vol met lekkerruikbloempjes, dat wel, maar verder zie je vrij weinig.

Hetzelfde bij de slaapkamer van de kinderen. Daar belemmert een joekel van een rozenstruik ieder zicht op de wereld. Je kunt wel naar de rozen kijken.

Zo is het leven op de begane grond. Je bent lekker dicht bij de natuur, natuur die maar weinigen in deze betonwereld Boekarest gegeven is. Maar het groen grijpt je aan en wegens afwisselend zon en regen van onze lieve Heer groeit het de spuigaten uit.

Daarom is een beetje afstand wel fijn en we overwegen dan ook om het hogerop te zoeken. Wegens school en aanverwante activiteiten van de kinderen blijven we wel in onze communistische arbeiderswijk (voor de kenner: Titan, aan de oostkant van de stad) maar alle huizen zijn hier flats. De hoge flats in onze buurt zijn te aardbevingsgevoelig, ik durf er eigenlijk niet eens op bezoek. Maar de lagere flats van vier verdiepingen, met wat meer de menselijke maat, die heeft een bevriende expert goedgekeurd en dan is het zo.

Nou hadden we ons oog laten vallen en prompt het hoogste bod gedaan op een flatje op de tweede, in een straat die zo mogelijk nóg meer verbost is als die van ons. Je waant je daar echt in het Schwarzwald, omringd als de gebouwen zijn door duister loof. Ook leuk. Maar wel een beetje donker. Vooral omdat een of andere geniale architect de woonkamer op het noorden heeft gezet, zodat je de hele dag het licht aan moet hebben. Geen doorzon, u weet.

Punt was alleen dat na ons voortreffelijke en eigenlijk toch wel heel hoge bod van 115000 euro voor een fletje van 78 vierkante meter, de eigenaar niet meteen kon reageren. Want ze zat in Frankrijk en kwam pas twee weken later (komende maandag) naar Roemenië. En ze wilde niet iemand machtigen om bij de notaris akten te tekenen. Dus wij wachten. Wij ons verzoenen met weinig licht in de woonkamer.

Tot gisteren opeens een kennis belde, die makelaar en regelmeneer is hier in de wijk en het kan ruiken wannneer iemand denkt aan verkoop. Hij houdt projectjes warm en duikt precies op wanneer de tijd rijp is. Enfin hij belde dus en zei dat er vlak in de buurt een andere flat vrijkwam, zelfde geld, eerste verdieping maar iets minder omkneld door bosschages, en met waarschijnlijk een woonkamer op het zuidwesten.

Spannond! Ik slaap er slecht van. Want nu gaan we dit weekend kijken en als het beter is dan optie 1 moeten we als de wiedeweerga ons bod intrekken voor het per ongeluk maandag wordt aanvaard. Eigenlijk moet ik dit stukje nog niet publiceren maar ach transparantie is een groot goed en bovendien doen we niks verkeerd. Goed en wel, het zou dus zomaar kunnen gebeuren dat we van de herfst dan toch gaan verhuizen, iets waar niet alleen mijn familie maar ook mijn eigen gezin eigenlijk niet meer in gelooft…

Morgen ben ik vrij

Vandaag is de laatste dag van de coronaquarantaine en morgen gaan we lekker buiten spelen.

Een goed moment om de balans op te maken van twee weken luxe gevangenschap, met eenvoudige, doch voedzame maaltijden en dagelijks vermaak van Netflix en HBO.

Maar ik wil van de gelegenheid gebruik maken om de lezer te waarschuwen voor drie boeken. Deze post wordt er eentje in de serie Achterstallige recensies.

honoré de balzac (1799-1850), steel engraving, published in 1843 - honore de balzac stock illustrations

Van oud naar nieuw beginnen we met César Birotteau van Honoré de Balzac. Geschreven in de jaren dertig van de negentiende eeuw, dus de recensie komt rijkelijk laat, ik geef het toe, maar op het moment van verschijnen was ik nog niet geboren.

Gelukkig maar, want aan het boek af te lezen (pun intended) was het leven in Parijs toen een aaneenschakeling van doodsaaie en pompeuze evenementen met mensen die óf dom en naief, óf slim en kwaadaardig waren.

Alles is bij elkaar gepend in een soapseriestijl waar je tegenwoordig mee wordt uitgelachen, niet alleen op het boekenbal maar ook op de breiclub voor oudere heren. De personages hebben de diepgang van een pannenkoek en lopen met open ogen in de overduidelijkste valstrikken. Hoogmoed viert hoogtij. Waarom Balzac de condition humaine de comédie humaine heeft genoemd begrijp ik niet, want er valt niets te lachen. Om al deze redenen heb ik het boek in één ruk uitgelezen.

In één ruk uitlezen was ten enenmale onmogelijk bij nummer twee op de lijst, ook al zo’n overschatte titel, hoewel in dit geval de auteur gelukkig geen literaire pretenties had. Het gaat om The General Theory of Employment, Interest & Money van Keynes, uit 1936. Voor een habbenkrats gevonden. Ik denk dat dit verreweg het meest slaapverwekkende boek is dat ik ooit heb gelezen, en dan heb ik ook nog alle formules overgeslagen.

Eindeloos gaat het door over productie, consumptie en rentestanden. Invoer, maar dan ook weer uitvoer. Op klassiek wetenschappelijke wijze fileert Keynes zijn voorgangers, de reuzen op wier schouders hij dan toch wel fortuin heeft gemaakt, totdat er van die arme David Ricardo alleen een velletje overblijft.

Ook moet ik eerlijk toegeven dat ik van het hele boek hooguit zo’n 32,6% heb begrepen. Had ik vroeger maar op moeten letten bij de lessen Economie I op het thans ter ziele gegane Oostergo (waar blijven de tijden), ik ben de naam van de docent vergeten maar ik zal met geen staalborstel van mijn netvlies kunnen poetsen hoe de beste man, rond als een tonnetje en met rode koontjes, hijgend van de voorpret en met zijn aandoenlijke falset, het eerste uur economie ever van zijn groene leerlingen begon met de woorden: “Y = P! Het geld wat de bedrijven verdienen is gelijk aan het consumptiepeil!” Of iets van die strekking. Overigens een bijzonder sympathieke man, ik hoop dat hij gauw van een welverdiend pensioen kan gaan genieten.

Nummer drie is er eentje uit 2019. Ik had hem voor mijn verjaardag gevraagd: Geert Maks Grote verwachtingen. Afgezien van de rotstreek dat hij de titel van Dickens heeft gejat, is Mak erin geslaagd om Europa, die lieve oude dame van het wereldtoneel, neer te zetten als een schizofrene bruut die zijn naderend einde geheel aan zichzelf te danken heeft. De Europese Unie is stom, volgens Mak, alles gaat verkeerd enzo, maar gelukkig neemt hij wel de tijd om eindeloze anekdotes op te halen over hoe hij met deze en gene in heel Europa in barretjes zat, over boulevards slenterde of gewoon thuis mocht eten. Van Sint Petersburg tot Gibraltar en van Rodos tot Galway, overal heeft Geert zijn voetstappen staan en dat zullen we weten ook. Eindeloze neuzelarij over de meest miniature persoonsgeschiedenissen worden afgewisseld met wild geschilderde vergezichten waarmee Mak alles in zijn perspectief wil trekken.

Ik denk dat hij zich gewoon schuldig voelde omdat hij met zijn vorige boek, In Europa, misschien wat te optimistisch was. Kortom, een boek dat ik iedereen kan aanbevelen, hoewel ik bij tijden vreselijk jaloers werd op het budget dat Mak had versierd om gewoon nóg een keer een jaar door Europa te reizen.

Uit het raam kijken

Nou heb ik getverdrie nog corona gekregen ook. Twee dagen voordat ik mijn vaccin zou krijgen, het is ironisch. En ondanks alle voorzorgsmaatregelen – het voelt als een persoonlijke nederlaag.

Vorige week dinsdag hadden we voor het eerst zelftesten van de apotheek gehaald, iedereen negatief. Mijn schoonouders konden op bezoek komen. Toen ik zondag een hoestje had, dacht ik hup nog een test. Positief.

Onmiddellijk begon ik deze & gene ervan te verdenken dat ze me hadden besmet, de gemene en laaghartige besmetters. Maar het was waarschijnlijk gewoon zo’n anoniem. Die doen dat vaker. Eentje in de supermarkt, of in het openbaar vervoer waar ik vorige week bij hoge uitzondering in had gezeten.

En nu is het zo dat ik als enige van het gezin het heb. De corona. Vrouw en kinders zijn negatief. Ook al weer zo’n nederlaag. Heb ik dan geen Hollandsche afweer? Ben ik dan geen man van staal? De vraag stellen is hem beantwoorden.

Nu wordt het dus twee weken thuisblijven. Vandaag kwamen twee maanmannetjes van de lokale GGD mij een stokje in de neus raggen, voor de officiële bevestiging en statistieken. Gelukkig vallen de symptomen nog mee, hoewel die op geniepige wijze opeens schijnen te kunnen toeslaan.

Binnen moet ik een mondkapje op, want anders besmet ik de anderen. Ik ben een paria, een melaatse. Buiten regent het.

Maar gelukkig heb ik de liefste vrouw. Die heeft gauw de dagelijkse fruithapjes verdubbeld, brouwt krachtige soepen en komt altijd te pas vragen hoe het gaat. ’s Avonds kan ik lekker naar films kijken die ik alleen leuk vind, en ik ben al bijna door mijn eerste boek heen.

En afgezien van wat grieperigheid voel ik me prima, ik kan gewoon doorwerken want dat was toch al online. Dus eigenlijk valt het allemaal wel weer

mee.

Boek af

Nou zat ik gisteren peentjes te zweten, maar aan het eind van de rit mocht ik doctor heten.

En dat is fijn, want na vier jaar speuren en typen wil je weleens door met een nieuw project. Zomer 2020 was het manuscript al af, maar door diverse administratieve aangelegenheden lag het pas in december bij de drukker. En dan zag ik nog een hele berg foutjes overal. Laten we maar hopen dat men er overheen leest.

Achteraf bleek het een geweldige dag te zijn geweest, ook al was ik daar op het moment zelf te zenuwachtig voor. De commissie was welwillend en stelde leuke vragen, de laudatio was laudatief, iedereen kon meekijken en de vriendenclub hield een liveblog bij. En ik hoefde niet eens het huis uit – zo heeft een pandemie ook zijn voordelen.

Wie wil kan het boek hier downloaden, ik wens jullie leesplezier en doorzettingsvermogen.

En dan zat ik vanmorgen te denken, wat nu? Vanaf eind maart volgt eerst een keuzevak over corruptie dat ik hier mag geven aan de universiteit. Voor daarna kan ik hopelijk nog eens samenwerken met deze en gene, aan een mooi onderzoeks- en of onderwijsproject. Maar dat komt vanzelf, eerst nog wat broeden.

Huizenhoog

Al jaren denken wij min of meer serieus aan verhuizen. Maar we weten nooit waarheen. Het appartement waar we nu wonen heeft al die tijd als een soort tijdelijke woning aangevoeld. De locatie is geweldig, maar sinds onze Liza ontbreekt er een slaapkamer. En met die pandemie hebben we eigenlijk ook een extra thuiswerkkamer nodig…

Of het ook werkelijk tot actie komt is zeer de vraag. We hebben al zo vaak gezegd dat we wat anders gaan kopen, dat mensen mij meewarig aankijken als ik er weer over begin. Het zal wel, zie je ze denken. Komt toch niks van terecht.

Oud- en nieuwbouw bij piața Muncii

Komt nog bij dat we in Boekarest momenteel van een boem kunnen spreken. De huizenprijzen zijn de afgelopen jaren met zo’n 10% per jaar gestegen, in ieder geval in het segment wat ons interesseert. Er wordt flink bijgebouwd overal, dus de druk op het huizenpark zou niet zo hoog moeten zijn. Maar net als in andere landen krijgen mensen coronaclaustrofobie en willen groter wonen, of van een een flat naar een huis met een tuin.

Er is in Roemenië ook niet echt een bloeiende kapitaalmarkt, spaarders zien dat ze geen rente meer krijgen op een spaarrekening, dus er zijn ook een hoop investeerders op de markt. Speculanten die denken dat het allemaal blijft stijgen, en mensen die iets kopen om te gaan verhuren. En dan heeft de overheid ook nog een garantiefonds opgezet voor mensen die voor het eerst een huis kopen. Dat heeft een hele rits nieuwe aspirantkopers de markt opgelokt, en daar worden de prijzen ook niet lager van.

In al die jaren hebben we wel een hoop gespaard (want je moet in Roemenië altijd een forse aanbetaling doen van je hypotheek), dus hebben we iets meer financiële armslag dan bij onze vorige huizenkoop. Maar de keus is niet om blij van te worden. Nieuwe huizen of appartementen zijn óf onbetaalbaar, óf heel ver van het centrum, scholen en voorzieningen. Nieuwbouwwijken worden namelijk gewoon in het weiland geplempt, zonder dat er van tevoren is nagedacht over infrastructuur, winkels, scholen, zorg, wat dan ook. Vaak moeten pioniers hun eigen waterput slaan en septic tank ingraven, want basisnutsvoorzieningen ho maar. En vaak is dat na 20 jaar nog steeds zo.

Het centrum staat vol met leuke oude opknappers, maar daar zijn wij niet zo van. Linkerhanden, u weet. Bovendien zijn veel oude huizen heel onhandig ingedeeld, met joekels van vestibules en gangen, te weinig kamers en een minuscule keuken. En dan is het centrum ook nog eens stoffig en vervuild.

Wijken rondom het centrum staan vol met afgrijselijke communistenhoogbouw. Dat zou me dan nog niet eens ontmoedigen als er maar een park in de buurt was. Maar de enige buurten aan het park zijn louche of staan vol verouderde flatjes. Die moet je niet hebben, vooral niet van vóór 1977. Toen was er een grote aardbeving. Die hebben de meeste flats wel overleefd, maar het is moeilijk vast te stellen hoe. Een risico dus.

Misschien begrijpt u nu een beetje waarom wij bij onze verhuisplannen zelf ook een beetje meewarig beginnen te kijken.

Toeslagenaffaire

Sputterend zat ik vanochtend boven de iPad-krant na een zoveelste artikel over de toeslagenaffaire. De ene na de andere voormalige bewindsman, die nu ergens anders een leuke baan heeft, weet van niets. De voormalige ambtelijke top, die nu ergens anders leuke banen heeft, had het toch echt wel gemeld. Dat het beleid ten onrechte veel mensen in de ellende stortte.

Ik zou zeggen, als een minister of staatssecretaris niet in staat is om memo’s te lezen die hij krijgt toegestuurd, dan is hij ongeschikt voor wat voor ambt dan ook. Datzelfde geldt voor de bazen van de belastingdienst. Als ze er echt van overtuigd waren dat de bewindspersonen het beleid moesten veranderen, dan hadden ze aan de bel moeten trekken. Zo niet: ongeschikt voor wat voor ambtelijke functie dan ook. Alleen, op het moment van schrijven heeft er nog niemand straf gekregen, behalve dat er een of twee zijn overgeplaatst naar net zo’n leuke functie aan de ambtelijke top.

Maar zo is het wel met belastingdiensten, het is hun doel in het leven om je af te knijpen. Als burger kan je bij de belastingdienst niet aankomen met het verhaal, dat je hun memo niet had gelezen. Ja inspecteur, ik heb er wel buikpijn van. Maar het is al een paar jaar geleden. Zand erover, goed? Ik ben nu net zo mooi bezig. De inspecteur (of tegenwoordig de aanslagenrobot) moet hartelijk lachen en veroordeelt je tot eeuwig schuldenaarschap. Ik lees dat sommige van die toeslagenslachtoffers een aantal jaarsalarissen moest terugbetalen. Hoe dat bij u is weet ik niet, maar bij mij wordt het jaarinkomen voor een groot deel in datzelfde jaar uitgegeven. Foetsie.

En als het nu voor het algemeen belang was, die buikpijn en die gemiste memo’s? Als het nou ergens goed voor was? Nee. De Bulgaren die onterecht miljoenen incasseerden, de belastingzeperd die koste wat kost voorkomen moest worden, is door dit optreden van de belastingdienst niet verdwenen. Opletten of iemand fraudeert lukt ze niet, en rechtvaardig maar streng lukt ze ook al niet. Misschien moet het betalen van geld aan mensen dan maar door een andere dienst worden gedaan? Ideetje? Zoals het vroeger was?

Ondertussen lachen de Bulgaren in hun vuistje. Ik hoor ze hier in Boekarest lachen. En voor je het weet staat er eentje op de stoep die claimt dat hij ook is benadeeld in de toeslagenaffaire. Laten we die dan meteen doorverwijzen naar Wiebes, Weekers en Asscher.

Bouwontploffing

Tien jaar geleden wandelde ik aan de oostelijke rand van de stad door weilanden, langs verlaten fabrieken en over vuilnisbelten met vage hutjes. Eén nieuwbouwflat stond daar toen in het maanlandschap te torenen. Een troep honden zat me achterna en eentje beet zelfs in mijn smakelijke Hollandse kuiten. Gelukkig niet al te hard. Op de terugweg staarden groepjes zigeuners me aan. Ik was in hun wereld.

Vorige week heb ik het tracé nogmaals gewandeld. Nu was het een andere planeet geworden. Hamerslag en betonmolen waren het achtergrondconcert voor een heuse nieuwe woonwijk, waarin jonge vaders hun kroost uitlieten en de pizzabezorger om de auto’s slalomde.

Overal gloednieuwe flats en rijtjeshuizen, nog steeds in die mistroostige Oostblokarchitectuur opgetrokken. Overal middenklassers geparkeerd. Ik schat dat er nu wel 20.000 mensen wonen.

En als al die nieuwe mensen naar de winkel willen, dan kan dat. Een Ikea, supermarkten zo groot als voetbalstadions, bouwmarkten en kantoren hebben de plaats ingenomen van grazende schapen en wegroestende industriële kolossen. Er is zelfs een pand van de geheime dienst gebouwd.

De grond waarop al dit woongenot zich ontspint, is door handige tussenpersonen (lees; de lokale vastgoedmafia) in samenwerking met de gemeente (met beide handen op de buik van diezelfde mafia) maximaal benut. Dat wil zeggen: de forenzen moeten zich door dezelfde smalle straatjes wurmen als toen er één boerenkar per dag langs kwam. Parkeren kun je nergens. Straatverlichting is aarzelend en de metro bereik je door de modder.

Overgenomen van http://www.catalinx.ro

Maar het is niet allemaal kommer en kwel. Naar verluidt is er een gasnet en riolering aangelegd, dat hebben de duurdere buitenwijkers aan de noordkant van de stad niet eens. Bovendien heeft de gemeente een heel nieuw park ontwikkeld van een paar hectare.

Het nieuwe park. Bron: hotnews.ro

Er zijn nog steeds wat huisjes met zigeuners. Een groepje stond op de stoep naar hun nieuwe buren te kijken, die al fietsend en steppend of honden uitlatend voorbij trokken. Het was een andere wereld geworden.

Sulina

source: romaniajournal.ro

Zoals de vorige keer beloofd zijn we in 1 zomer twee keer de Donaudelta ingedoken. De tweede keer ging het ons exclusief om het eindpunt, het stadje Sulina waar (een van de armen van) de Donau uiteindelijk in de Zwarte Zee stroomt.

Sulina is alleen per boot te bereiken, dat is op zich al geweldig. Voor de inwoners niet, want die moeten iedere keer anderhalf uur met de boot om de bewoonde wereld te bereiken. ’s Zomers zijn er toeristen, nu met de pandemie zelfs wat meer omdat een aantal mensen de bekende, volle badplaatsen aan de Zwarte Zee wilde mijden (Mamaia, Costinesti). Zo ook wij.

We hadden een huisje gehuurd van een mevrouw. Een huisje in Turkse stijl, nog van haar ouders geweest (een Rus en een Griekse). Zo kosmopolitisch zie je het alleen in havensteden. Er wonen in Sulina nu naast Roemenen nog Lipovanen (een soort Russen), Oekraïeners, en een paar Grieken.

In de 19e eeuw was het een heel ander verhaal. De Sulina-arm was toen het belangrijkste punt waar de Donau in zee uitkwam. Er woonden veel zeelui. Dankzij de Europese Commissie voor de Donau, een internationaal samenwerkingsverband dat tot na de Eerste Wereldoorlog het vrije verkeer op de Donau moest bevorderen, waren er ook handige handelstypes, waterbouwkundig ingenieurs en zelfs diplomaten te vinden.

Maar goed enfin dat is nu dus allemaal afgelopen. De hotemetoten uit verre landen liggen op het kerkhof (letterlijk), dat op zijn beurt een toeristische attractie is geworden. De gebouwen zijn afgebrokkeld, het gras groeit op de kades. Wij vonden Sulina wel heel aantrekkelijk, exotisch en romantisch. Maar ik zou er niet willen wonen.

De kinderen waren blij met het strand, een relatief rustig, enorm zandstrand en vrij schoon. Iedereen tevreden.

Riet

Dankzij het coronavirus waren we uit in eigen land. Het oosten van Roemenië, aan de Zwarte Zee, heet Dobrogea (Dobroedzja). In het noorden van het oosten, laten we zeggen, grofweg, komt de Donau eindelijk eens in zee uit. Maar dat gaat niet van hupsakee rechtdoor. Nee hoor. Net als de Rijn in ons koude kikkerlandje, splitst de Donau zich in wel tien miljoen kleine waterwegen en glijdt zo met zijn talloosheid het zwarte water in. Een soort Biesbosch, maar dan veel groter. Op naar Oekraïne, Georgië, Turkije.

Tussen al die waterweggetjes van de Donaudelta liggen eilandjes d

Donaudelta

Ook in Roemenië liggen de pompeblêden lui op het water.

ie je alleen met een bootje kunt bereiken. Een paradijs voor vogels – inheemse pelikanen bijvoorbeeld, en van die hele enge met lange wiebelbenen. Ook een paradijs voor vissers, smokkelaars, natuurgenieters. En een paradijs voor stomme toeristen zoals wij, die graag eens een dagje rondgevaren willen worden.

Zo gewild, zo gedaan. We hadden een hotel geboekt in Tulcea, een havenstadje aan een kromming van de rivier, heel mooi met flaneerboulevards en pittoreske, half uit het water stekende resten van de communistische koopvaardijvloot. Toen we aankwamen stuurde de receptie ons eerst naar de ene en toen weer naar de andere parkeerplaats, alles stond vol. Wat bleek, premier Orban (geen familie van die engerd uit buurland Hongarije) was op bezoek en zijn gevolg had alle parkeerplaatsen bezet.

Terwijl de kinderen het zwembad indoken en vaders een dutje deed, voeren de speedbootjes af en aan over de blikkerende Donau. ’s Avonds flaneerden wij op ons toeristenbest langs het water. Niemand viel erin. De volgende dag zouden we gaan bootjevaren, lunchen ergens in de Delta, eind van de middag terugkomen en weer terugrijden naar Boekarest (ongeveer 3 uur).

De ochtend brak aan en wij stonden al vroeg buiten het hotel te popelen. Na enig misverstand lukte het ons om in het juiste bootje terecht te komen. De schipper was een stoere vent met zeebenen. Hij informeerde ons dat we ons goed vast moesten houden, want het zou hard gaan. De Donaudelta is zo groot, dat je met roeien niet ver komt. Dus wij scheurden over het water, ik moest mijn hoed vasthouden en mijn oren klapperden tegen het want.

Aan de oevers, kilometers en kilometers van wat ik alleen maar als ‘groen’ kan omschrijven. Had ik maar opgelet met biologie. Waarschijnlijk riet. De schipper gooide er een discodreun tegenaan en na een uurtje speeden gingen we koffiedrinken op een eilandje, waar de echte authentieke huisjes stonden te wedijveren met moderne bouwerij. En verder weer, we schoten over het water, over meren, door krappe doorgangen, langs verbouwereerde vissers aan de wal, langs vluchtende vogels en vollopende fuiken.

De lunch zou worden gebroken in het dorp Letea, op een schiereiland meen ik, gevolgd door een excursie naar ‘het oudste bos van Roemenië’ met wilde paarden enzo. In het dorp aangekomen, bij de authentieke huisjes waar de vissoep klotsend in de gamellen ging, bleek dat er een enorme groep toeristen net was aangeschoven. Dan maar eerst op safari. In een omgebouwd bestelbusje roden wij over zandvlakten, door oerbossen en langs duinen. De wilde paarden bleken bij de komst van de benzinemotor door de bewoners zelf te zijn losgelaten.

Hongerig vielen wij aan op de vissekoppen met polenta en slobberden de zure soep (de beroemde ‘ciorbă de pește’ naar binnen alsof we dagen niet hadden gegeten. En voort ging het weer. Want aan het eind van de Delta ligt het stadje Sulina, een superromantisch oord van vergane glorie, waar de geest van vrijbuiters, ruwe zeebonken en pioniers nog rondwaart. Er wonen nog een paar duizend mensen en je kunt er alleen per boot komen. We zijn zelfs nog even aan het strand geweest.

Op de terugweg bleek dat het boten niet de aangeprezen 7 uur maar al met al wel 10 uur zou duren, dus naar huis rijden werd te laat. We hebben er nog maar een nachtje hotel aan vastgeplakt en zijn de volgende dag door de golvende heuvels van het oude Dobrogea (denk Romeinse forten, wijngaarden uit de Griekse tijd) weer naar huis gezoefd.

Een aanrader voor iedereen die van bootjevaren houdt. Volgende keer gaan we overnachten in Sulina (en wie weet, ons ’s nachts verrijken aan de smokkel).

In memoriam met vertraging

Iets langer dan een jaar geleden overleed mijn toenmalige baas en ik nam me voor om dat niet ongemerkt voorbij te laten gaan. Toch ging er een jaar voorbij, want wie dood is heeft alle tijd. Bovendien kon hij geeneens Nederlands lezen, ook al werkte hij voor een Nederlands bedrijf.

Dan Stoica was pas 45. Een gemene kanker velde hem, na (zo bleek achteraf) twee jaar behandeling. Een vrouw en drie kinderen denken waarschijnlijk nog elke dag aan hem. Ik ook best vaak, het was een bijzondere man.

Hij liep altijd rond met plannen in verschillende stadia van uitvoering. De meeste leidden tot niets, maar bij het vastlopen van een project was hij alweer bezig met drie nieuwe. En hij werkte hard. En hij werkte aan zichzelf. Hij wilde graag een goede coach zijn (of worden) en dat probeerde hij op mij uit. Zo’n manager heb ik in Roemenië nog nooit gezien. Hij was moeilijk te pakken te krijgen voor feedback, maar als je hem in kleine kring sprak dan bleek hij heel goed te kunnen luisteren. Of in ieder geval dat oprecht te willen. Zijn enthousiasme was bovendien onverslaanbaar met argumenten en zeer aanstekelijk. Zo heeft hij mij meerdere keren nieuwe moed ingepraat als ik een bepaald project niet zag zitten. Dan zette onvermoeibaar Roemenië op de kaart binnen de multinational waar we werkten. Hij hield als een jongleur allerlei zijprojecten, maatschappelijk relevante initiatieven en innovatie-ideeën in de lucht. Vanaf zijn ziekbed regelde hij lopende zaken en tussen twee behandelfasen in lanceerde hij nieuwe projecten of ging naar internationale bijeenkomsten. Twee weken voor zijn overlijden verlengde hij nog mijn contract. Een aantal collega’s wist dat hij ziek was, maar zijn optimisme hield ons (bijna) allemaal voor de gek. Zonder hem werd het bedrijf weer een gewoon bedrijf.

Ik zag nu dat zijn LinkedIn-profiel nog bestaat. Dat is eigenlijk ook wel aardig – een minimonument voor wat hij allemaal heeft gedaan. Een topvent, zo nu weten jullie het ook.