Dankzij het coronavirus waren we uit in eigen land. Het oosten van Roemenië, aan de Zwarte Zee, heet Dobrogea (Dobroedzja). In het noorden van het oosten, laten we zeggen, grofweg, komt de Donau eindelijk eens in zee uit. Maar dat gaat niet van hupsakee rechtdoor. Nee hoor. Net als de Rijn in ons koude kikkerlandje, splitst de Donau zich in wel tien miljoen kleine waterwegen en glijdt zo met zijn talloosheid het zwarte water in. Een soort Biesbosch, maar dan veel groter. Op naar Oekraïne, Georgië, Turkije.
Tussen al die waterweggetjes van de Donaudelta liggen eilandjes d

Ook in Roemenië liggen de pompeblêden lui op het water.
ie je alleen met een bootje kunt bereiken. Een paradijs voor vogels – inheemse pelikanen bijvoorbeeld, en van die hele enge met lange wiebelbenen. Ook een paradijs voor vissers, smokkelaars, natuurgenieters. En een paradijs voor stomme toeristen zoals wij, die graag eens een dagje rondgevaren willen worden.
Zo gewild, zo gedaan. We hadden een hotel geboekt in Tulcea, een havenstadje aan een kromming van de rivier, heel mooi met flaneerboulevards en pittoreske, half uit het water stekende resten van de communistische koopvaardijvloot. Toen we aankwamen stuurde de receptie ons eerst naar de ene en toen weer naar de andere parkeerplaats, alles stond vol. Wat bleek, premier Orban (geen familie van die engerd uit buurland Hongarije) was op bezoek en zijn gevolg had alle parkeerplaatsen bezet.
Terwijl de kinderen het zwembad indoken en vaders een dutje deed, voeren de speedbootjes af en aan over de blikkerende Donau. ’s Avonds flaneerden wij op ons toeristenbest langs het water. Niemand viel erin. De volgende dag zouden we gaan bootjevaren, lunchen ergens in de Delta, eind van de middag terugkomen en weer terugrijden naar Boekarest (ongeveer 3 uur).
De ochtend brak aan en wij stonden al vroeg buiten het hotel te popelen. Na enig misverstand lukte het ons om in het juiste bootje terecht te komen. De schipper was een stoere vent met zeebenen. Hij informeerde ons dat we ons goed vast moesten houden, want het zou hard gaan. De Donaudelta is zo groot, dat je met roeien niet ver komt. Dus wij scheurden over het water, ik moest mijn hoed vasthouden en mijn oren klapperden tegen het want.
Aan de oevers, kilometers en kilometers van wat ik alleen maar als ‘groen’ kan omschrijven. Had ik maar opgelet met biologie. Waarschijnlijk riet. De schipper gooide er een discodreun tegenaan en na een uurtje speeden gingen we koffiedrinken op een eilandje, waar de echte authentieke huisjes stonden te wedijveren met moderne bouwerij. En verder weer, we schoten over het water, over meren, door krappe doorgangen, langs verbouwereerde vissers aan de wal, langs vluchtende vogels en vollopende fuiken.
De lunch zou worden gebroken in het dorp Letea, op een schiereiland meen ik, gevolgd door een excursie naar ‘het oudste bos van Roemenië’ met wilde paarden enzo. In het dorp aangekomen, bij de authentieke huisjes waar de vissoep klotsend in de gamellen ging, bleek dat er een enorme groep toeristen net was aangeschoven. Dan maar eerst op safari. In een omgebouwd bestelbusje roden wij over zandvlakten, door oerbossen en langs duinen. De wilde paarden bleken bij de komst van de benzinemotor door de bewoners zelf te zijn losgelaten.
Hongerig vielen wij aan op de vissekoppen met polenta en slobberden de zure soep (de beroemde ‘ciorbă de pește’ naar binnen alsof we dagen niet hadden gegeten. En voort ging het weer. Want aan het eind van de Delta ligt het stadje Sulina, een superromantisch oord van vergane glorie, waar de geest van vrijbuiters, ruwe zeebonken en pioniers nog rondwaart. Er wonen nog een paar duizend mensen en je kunt er alleen per boot komen. We zijn zelfs nog even aan het strand geweest.
Op de terugweg bleek dat het boten niet de aangeprezen 7 uur maar al met al wel 10 uur zou duren, dus naar huis rijden werd te laat. We hebben er nog maar een nachtje hotel aan vastgeplakt en zijn de volgende dag door de golvende heuvels van het oude Dobrogea (denk Romeinse forten, wijngaarden uit de Griekse tijd) weer naar huis gezoefd.
Een aanrader voor iedereen die van bootjevaren houdt. Volgende keer gaan we overnachten in Sulina (en wie weet, ons ’s nachts verrijken aan de smokkel).