Iedere stadswijk heeft zijn lokale afbakeningen, waardoor een stad een dorp kan worden. Het wordt vaak van Amsterdam gezegd, dat het zo dorps is. Boekarest lijkt niet echt op Amsterdam (ongeveer drie keer zoveel inwoners, bruto stedelijk product een fractie) maar het kan hier ook echt dorps zijn.
Na een week regen en meer regen in de voorspelling hebben we even een zonrespijt in Roemenië. Het wordt dan meteen tegen de dertig graden, om alle vocht flink weg te stomen voor het weer gaat hozen. Want regenperiodes gaan in Roemenië altijd gepaard met overstromingen van rivieren en riolen.
De zon lokt de burgers uit hun appartementjes. De gekke hollander groet zijn buren, prijst de hoveniersinspanningen van meneer Mihai, sympathiseert met de opgezwollen knie van de overbuurvrouw en gaat boodschapjes plegen bij de buurtsuper (een Belgische keten nota bene).
We hebben hier een echte dorpsgek – een oudere man die, omhangen met moderne elektronica en afwisselend in kostuum of trainingspak – de hele dag over straat loop en in zichzelf praat. We hebben een dorpspomp – tanti Luci kan ons informeren over de meest minutieuze details van het leven aller flatbewoners, hoewel ze bijna de deur niet uitkomt.
Veel buren in onze flat wonen er al sinds het ding is gebouwd midden jaren zestig. Dat komt: onze wijk is aangelegd als arbeidersparadijs. De arbeiders die hem moesten bevolken waren groepsgewijs uit hun huizen gezet bij het gereedkomen van een nieuwe flat, waarna de huizen konden worden platgemaakt en er weer een nieuwe flat kon verrijzen. Veel buren kennen elkaar dus nog van vóór de bouw van de flat, toen ze nog ieder hun eigen huis hadden.
Tot slot hebben we ook de dorpsrust. Af en toe blaft een hond of klinkt de roep van de oud-ijzerkoopman, maar autoverkeer of andere moderne dingen horen we hier nauwelijks. Zodoende kreeg ik een aangenaam urbaan gevoel, toen gisterochtend om 8 uur iemand besloot tot leven in de brouwerij met behulp van een autostereo en Highway to hell van AC/DC.